Griendcultuur

Grienden vormen van oudsher een karakteristiek onderdeel van het rivierenlandschap. Het zijn vochtige stukken grond die regelmatig onder water komen te staan en daardoor niet geschikt zijn voor land- of tuinbouw.
Er zijn bomen, meestal wilgen, op geplant die regelmatig kort boven de grond worden geknot. De twijgen en takken die door het knotten verkregen worden, het rijshout, zijn het hoofdproduct van de griend.
De griendcultuur is vele eeuwen oud. Al in 1546 werd geschreven over het gebruik van rijshout.

griend


Rabatten
Als het water in de rivier hoog staat, stijgt ook het waterpeil in de griend, Voor een goede afwatering werden daarom greppels gegraven en met de vrijgekomen grond werden stroken land opgehoogd, de zogenaamde rabatten. Op de rabatten werden de bomen geplant. De bomen staan daardoor hoger en profiteren van de relatieve droogheid van de groeiplaats.

Snijgriend en hakgriend
Gewoonlijk worden bij de wilgengrienden snijgriend en hakgriend onderscheiden.

In een snijgriend worden de bomen ieder jaar geknot. De takken zijn dan nog zo dun dat ze afgesneden kunnen worden. De dunne twijgen zijn vooral geschikt voor het maken van manden en eendenkorven .

In een hakgriend vindt oogst een keer in de twee à vier jaar plaats, afhankelijk van hoe snel de bomen groeien. De leeftijd bepaalt voor welke doeleinden de takken worden gebruikt. Er worden bijvoorbeeld zinkstukken van gemaakt. Zinkstukken zijn grote gevlochten matten. Die worden gebruikt om de bodem en de oevers van rivieren te beschermen tegen stromingen en erosie.

Natuur
Tegenwoordig is er minder vraag naar de producten uit de griend maar de cultuurhistorische waarde en de natuurwaarde zijn redenen genoeg om de grienden in stand te houden en zorgvuldig te beheren. De grienden hebben over het algemeen een weelderige ondergroei, onder andere van mossen en levermossen, en zijn rijk aan vogels en insecten.

 

Bron: De Carnisse Grienden, https://www.carnissegrienden.nl/grienden/, geraadpleegd op 7-10-2019